Maak hier een account aan om beoordelingen achter te laten en favorieten op te slaan.

Ensenbroeck; een berucht roversnest

 

 


Introductie

De kasteelheren van Ensenbroek waren beruchte roofridders.

Helemaal bont maakten het Hendrick en Werner Roist van Ensebroeck in de eerste helft van de 18de eeuw. In de oude archiefstukken van de schepenbank te Wessem kunnen we lezen over de wandaden van deze broers, zoals struikroverij, moord en aanrandingen. De abdis van Thorn beval eind 18de eeuw het roversnest te verbranden.

Van een Spaanse roofridder uit de 17e eeuw is een ballade van maar liefst 35 coupletten overgeleverd. In het gedicht wordt het kasteel vervloekt door  een straatmuzikant, die door de Spaanse kasteelheer in de kerkers is geworpen. De puinresten van het kasteel werden o.a. gebruikt om de weg tussen Kelpen-Oler en Grathem te verharden.  

In 1957 werden de grachten gedempt en de laatste stenen werden in de zeventiger jaren opgeruimd. In 2019  is er met de lateistenen van het kasteel een herinneringsmonument gemaakt. 

Een bijzonder verhaal

Het verdwenen kasteel Ensebroeck in Kelpen-Oler
Kan de tijd een compleet kasteel verzwelgen? Helemaal opslokken zodat er geen toren, kanteel of kasteelpoort meer van over blijft? Wis en waarachtig is dat mogelijk. In het buitengebied van Kelpen-Oler loopt de Ensebroekerweg en ongeveer bij fietsknooppunt 72 ligt naast de gekanaliseerde Rhijdtbeek een lap grasland. Het is nauwelijks te bevatten dat op deze weide ooit een slot heeft gelegen: kasteel Ensebroeck. Volgens de eerste strofe van een overgeleverde ballade was het een imposant landgoed: “Daar ginder waar de populier. Zich hoog verheft in het broek. Daar stond weleens in trots en zwier. Het heerlijk Ensebroeck.”

huidige monument ensenbroeck
monument voormalig kasteel ensenbroeck

Deze ballade is medio 19de eeuw door priester-archivaris Jozef Habets geschreven, één van de grondleggers van de Limburgse archeologie en geschiedbeoefening. Het gedicht met maar liefst 35 coupletten is gebaseerd op een oud volksverhaal, dat Habets zeker zal hebben gehoord toen hij kapelaan in Hunsel was. In het gedicht wordt verhaald over een Spaanse roofridder, die de christelijke geboden aan zijn laars lapte en zijn dagen vulde met drinkgelagen. Op een dag komt er een straatmuzikant langs, die voor zijn muziekspel van de zachtmoedige kasteelvrouw een muntstuk krijgt. Dit wekt de toorn op van de roofridder, die de straatmuzikant in een donkere cel gooit. In de kerker wordt de “oude lierenman” (zo staat er in het gedicht) aan zijn lot overgelaten en in zijn stervensuur vervloekt hij het kasteel. Het loopt dan ook niet goed af met de Spaanse roofridder. Na de dood van zijn vrouw, die hem nog een beetje in toom hield, gaat het snel bergafwaarts. Uiteindelijk wordt hij door de duivel meegesleurd naar de hel en wordt zijn lijf verscheurd door de honden. 

Wat in ieder geval uit deze sage valt op te maken is, dat de kasteelheren van Ensebroeck een zeer slechte reputatie genoten. Wel van adel, maar niet edel. Helemaal bont maakten het Hendrick en Werner Roist van Ensebroeck in de eerste helft van de 18de eeuw. In de oude archiefstukken van de schepenbank te Wessem, waartoe Oler in die tijd behoorde, kunnen we lezen over de wandaden van deze broers, zoals struikroverij, diefstal, moord en aanrandingen. Wat dat laatste betreft, geen enkele jonge vrouw was veilig voor het adellijke duo en aan de rooftochten hebben we het plaatselijke gezegde “Tot Aldeneik gaan” overgehouden. Achter Aldeneik ligt namelijk Maaseik en dit stadje was een maatje te groot om te beroven. Het spreekwoord betekent dan ook zoveel als tot het uiterste gaan. Twee boeren die waren mishandeld door de gebroeders meenden via de schepenbank van Wessem hun recht te halen, maar kwamen van een koude kermis thuis. Het broederpaar werd wel veroordeeld voor het ten laste gelegde, maar het vonnis kon niet worden uitgevoerd omdat de vogels waren gevlogen en elk verhaal op hun goederen was uitgesloten. De twee gedupeerde boeren moesten daarom de proceskosten betalen. Toen uiteindelijk één van de broers, Hendrick, in Weert gevangen werd genomen en de schout de doodstraf tegen hem eiste, diende nota bene de schepenbank van Wessem bij de keizer, als hertog van Gelre, een gratieverzoek te zijnen gunste in.  De doodstraf werd kwijtgescholden onder de voorwaarde dat Hendrick nooit meer een voet op Wessemse bodem zou zetten. De vrees voor de eventuele wraak van zijn dolende broer Werner is wellicht niet vreemd aan dit gratieverzoek geweest. 

oude kaart ensenbroeck

Het is heel verklaarbaar dat de haat van de bevolking zich keerde tegen het roverskasteel en we hoeven dan ook maar in de wereldgeschiedenis te kijken naar de Franse revolutie en de Bastille wat er dan gebeurt; afbraak. Blijkens een aantekening in het "Registrum Memoriale" van de parochie Grathem, is het kasteel in 1779 gesloopt en geslecht: waarschijnlijk op bevel van de abdis van Thorn. Hoe dit ook zij, eind 18de eeuw is het verval van het kasteel ingezet. In de jaren tussen de beide wereldoorlogen werden de puinresten van het kasteel o.a. gebruikt om de weg tussen Kelpen-Oler en Grathem te verharden; in die tijd een belangrijk onderdeel van de route van Weert naar het veer van Wessem voor de oversteek van de Maas. In de jaren vijftig werden de grachten gedempt en de laatste fundamenten opgeruimd. Niet alle brokstukken zijn in het darmkanaal van vadertje tijd verteerd. Enkele lateien die eerst de weg rondom de Kanteneer in Panheel hebben verstevigd, zijn uiteindelijk op camping Geelenhof in Kelpen-Oler terechtgekomen. In 2019 zijn deze draagstenen op de plek waar eens het kasteel heeft gestaan teruggeplaatst, om aan de vloek van de speelman een heel klein beetje tegengas te geven.